zondag 23 januari 2011

Gregorius 1.2: Doe zelf wat je anderen onderwijst

Gregorius de Grote:
Boek van Pastorale Regels


DEEL 1: Betreffende de kwalificaties van degene die tot een positie van geestelijk leiderschap komt

Para 1: zie hier
Para 2: Niemand moet leider worden die niet in de
praktijk kan brengen wat zijn studie hem leert

Er zijn sommigen die geestelijke voorschriften onderzoeken met grote zorg maar die vertreden wat ze analyseren door hun manier van leven. Haastig vertonen ze wat ze, niet in de praktijk maar door studie hebben geleerd. En precies op die woorden die ze onderwijzen werpen ze twijfel door hun gewoontes.

Gregorius valt hier orthodoxe theologen aan die zich in hun levensstijl niet houden aan de orthopraxie. Wie het Evangelie goed verkondigt maar er niet naar leeft, zaait al doende twijfel aan zijn eigen woorden.
[Het is als] wanneer een herder op de steile helling loopt en de schapen hem naar de afgrond volgen [...] Zulke herders drinken het zuiverste water als ze met een accuraat begrip de stromen van de waarheid indrinken, maar ze [maken] dat water [vies] als ze de studie van heilige meditatie vertroebelen met een slecht leven. Het is duidelijk dat de schapen drinken wat modderig is geworden door de [herder], als ze als onderdanen niet luisteren naar de woorden die ze horen maar als ze de verwerpelijke voorbeelden die ze observeren, imiteren. Terwijl de leken dorsten naar wat werd gezegd, worden ze geperverteerd door de werken van de herder alsof ze modder uit een vervuilde fontein drinken. [...] De Heer spreekt tegen de [slechte] priesters door de profeet: ‘ze werden een struikelblok van ongerechtigheid voor het huis van Israel.’

Geestelijke leiders die Christelijk geloof goed verkondigen maar een slecht voorbeeld geven, dreigen de schapen in de afgrond te storten; ze geven de kudde vuil water te drinken. Ze vormen een struikelblok voor het volk van God.
Niemand doet meer kwaad in de kerk dan hij die de titel of de rang van heiligheid heeft en pervers handelt. Dat is omdat geen leek zich verwaardigt om de overtreder te vermanen. Bovendien, omdat zo’n zondaar door de waardigheid van zijn rang wordt geëerd, verspreiden zijn overtredingen zich aanzienlijk door het voorbeeld.

De waarheid van wat Gregorius hier zegt, is de afgelopen jaren meer dan duidelijk geworden in de kindermisbruikkwestie. Wat een smet werpt dat op de kerk. Te lang kon dat doorgaan, en hoe bekend is de zaak geworden. Niks is zo slecht voor de Kerk als het perverse handelen van haar leiders.
Toch zou een ieder die onwaardig is wegvluchten van zo’n grote last van de schuld als, met het aandachtige oor van zijn hart, hij de woorden van de Waarheid zou overwegen: ‘Hij die een van deze kleinen die in mij geloven doet struikelen, het zou beter voor hem zijn dat een molensteen om zijn nek was gehangen en hij in de diepte der zee werd gegooid.’

Omdat de straf voor wie de gemeenteleden met de zonde ten val brengt zo groot is, moet elke kerkleiders bevreesd wegvluchten van die verantwoording.
[...] Wie dus de schijn heeft van heiligheid maar met zijn woorden of daden een ander [mens] verwoest, het zou beter voor hem zijn dat zijn aardse daden, getoond door wereldse gewoonten, hem aan de dood binden dan dat zijn heilige ambt een bron van zondige imitatie wordt voor een ander [mens]. Werkelijk, zijn straf in de hel zou minder erg zijn als hij alleen zou zijn gevallen.

Paus Gregorius leert hier dus dat de eeuwige straf voor onheilig levende leiders in de Kerk verschrikkelijk is. Geen zelfgenoegzaamheid dus voor wie predikant, voorganger, diaken, priester of bisschop is. De verantwoording op de schouders is enorm, en zowel het (eeuwige) welzijn van de kudde als van de geestelijk leider staan op het spel.

Geen opmerkingen: