dinsdag 22 juli 2014

De brieven van St Cyprianus - brief 1 (ca 249-256)


Brief 1 van St Cyprianus van Carthago is gericht aan priesters, diakenen en leken (Latijn: plebi) in het stadje Furnos, 105 km ten zuidwesten van Carthago. 

Probleem in de brief, een overleden persoon - Geminius Victor - had een priester Geminius Faustinus - aangesteld als de tutor (Latijn) van zijn testament, dat is, de voogd van zijn nakomelingen en toezichthouder op zijn nalatenschap.

Maar, zegt Cyprianus, nog maar kort tevoren had een vergadering van bisschoppen expliciet gesteld dat ne quis de clericus et Dei ministris, niemand van de clerus en de dienaren van God, als tutor of curator kunnen worden aangesteld, omdat “een ieder die vereerd is met het heilig priesterschap en die is aangesteld als clerus zichzelf exclusief moet toewijden aan altaar en offers en zichzelf volledig moet toewijden aan gebed en voorbede.” (1.1)

Geestelijkheid moet zich volgens Cyprianus niet met wereldse zaken bemoeien omdat hun aandacht geheel moet uitgaan naar hun geestelijke taken. Dus hadden bisschoppen al eerder besloten: “Geen broeder mag voor zijn dood iemand van de geestelijkheid nomineren als tutor of curator, en doet iemand dit toch dan zal voor die persoon geen offer worden gebracht noch zal het offer worden gevierd voor zijn rust.” (2.1) De reden voor dit zware besluit was dat de persoon “bereid was om bisschoppen en dienaren van het altaar af te leiden.” (2.1)

Cyprianus zegt dus aan de leiders van de kerk in Furnos dat geen gebeden mogen worden gezegd voor Victor. Niet alleen omdat dit in overeenstemming is met de regel, maar ook om te zorgen dat gemeenteleden zoiets niet weer in hun hoofd halen.

Opmerkingen: 
  • De datering van deze brief is onzeker. Misschien toen Cyprianus nog maar kort bisschop was (dus 249?) of nadat Cyprianus in ballingschap was (250-251). Wel voor 256, want toen had Furnos (weer) een bisschop.
  • Het was onder Romeins recht erg moeilijk om onder het testament uit te komen waarin iemand tot executeur of voogd was aangesteld, dus zat de bewuste priester er aan vast.
  • In 256 werd ene Geminius aangesteld tot bisschop in Furnos. Was dit dezelfde priester waarvan sprake was in deze brief? 
  • Was de overleden Geminius Victor familie van de priester die hij aanstelde als zijn executeur? Was het misschien de bisschop van Furnos die afwezig is als Cyprianus aan de gemeente schrijft?
  • Opvallend dat de rol van de geestelijkheid niet-administratief wordt ingevuld. Diakenen, priesters en bisschoppen moeten hun volle aandacht kunnen geven aan het vieren van de eucharistie, gebed en voorbede. 
  • Ik neem aan dat met de toewijding aan “het altaar en de offers” hetzelfde wordt gedoeld, namelijk de viering van de eucharistie. 
  • We zien ook dat het gebruikelijk was om voor wie als christen overleed, te bidden voor diens zielenrust in een eucharistische viering. 
  • Overigens, het stevige besluit van genoemde bisschoppenconferentie, waar we verder overigens niets van weten, zal wel ingegeven zijn door een paar netelige gevallen. Te denken valt aan geestelijken die te druk werden met zakelijke beslommeringen, maar ook aan geestelijken die hun ambt gebruikten om de lucratieve en machtige taak van tutor te krijgen voor de nalatenschap van mensen die onder hun pastorale zorg vielen. 
Voor deze bespreking heb ik gebruik gemaakt van The Letters of St Cyprian Volume 1 (Letters 1-27) door G.W Clarke (Newman Press, New York, 1984). Dit is deel 43 van de serie Ancient Christian Writers.

Geen opmerkingen: