zaterdag 18 maart 2017

2 Henoch - samenvatting met een beetje commentaar


Het boekje dat we 2 Henoch noemen is lastig te dateren, maar ergens in de eerste eeuw na Chr lijkt een goede gedachte. Het is een Joods boekje waar ik geen sporen van christelijke invloed in tegenkwam. Er zijn verschillende versies van 2 Henoch gevonden; ik heb de langere versie gelezen. Het boekje is alleen in Oud Slavonisch bekend, maar dat dit een vertaling uit Grieks is, is wel duidelijk.

De schrijver maakt nogal veel gebruik van het scheppingsverhaal en de val van Adam en Eva (Genesis 1-3), van Henoch en zijn nageslacht (Genesis 5), van Noach en de zondvloed (Genesis 6-8) en van Melchisedek (Genesis 14:17-24).

God laat aan Henoch de hemelse werkelijkheid zijn - de tien hemelen. De manier waarop dit wordt beschreven is esoterisch, geweven rond de informatie uit Genesis. Henoch krijgt door zijn hemelvaart inzicht in de natuur, hemel en hel, de geestelijke wezens die hemel en hel bevolken, en in God uiteraard. Engelen en aartsengelen spelen een grote rol in het handhaven van de regels in de natuur.

Henoch moet al deze dingen in boekrollen opschrijven zodat zijn nageslacht inzicht heeft in de aard van de wereldheid en in wat God van de mens verwacht. In het boekje wordt regelmatig opgesoms wat de kenmerken van rechtvaardigen zijn. Rechtvaardigen “lijden aan allerlei rampen in hun leven, pijnigen hun ziel, laten hun ogen geen onrecht zien, oordelen rechtvaardig, geven brood aan de hongerigen, kleden de naakten, rapen de gevallenen op.” (9)

Onrechtvaardigen verheerlijken God niet, corrumperen kinderen in de anus, op de manier van Sodom, doen aan allerlei soorten hekserij, stelen, liegen, schelden mensen uit, begeren, plegen overspel en moord. Ze grijpen de armen bij de keel, verrijken zichzelf met wat van een ander is, laten de hongerigen sterven, nemen de laatste kledingsstukken nog af van de naakten. Ze erkennen hun Schepper niet maar buigen zich voor afgoden. (10) en zulke onrechtvaardigen zijn gewaarschuwd: Henoch krijgt de plaats te zien waar ze voor eeuwig zullen worden gekweld. (10).

Henoch had het voorrecht het aangezicht van God te zien. Dit is de functie van de Hogepriesteer in de Tempel in Israel. Alleen die mag eenmaal per jaar voor God verschijnen in het heilige der heiligen.

Henoch krijgt in die ontmoeting nogal wat “wetenschappelijke informatie” over de wereld en de natuur, zoals de loop van de zon en maan, de lengte van een jaar, en veel meer. Met die informatie lijkt hij te willen onderstrepen dat hij werkelijk God heeft gezien en dat hij een betrouwbare boodschap heeft.

God is erg welwilend. Hij moest Adam en Eva wel vervloeken om hun zonde, maar Hij zegt wel dat Hij de mensheid, en de aarde, en geen een ander schepsel, heeft vervloekt, maar alleen de kwaden daden van de mensen. God is dus welwillend, daarom is de vrucht van goeddoen ook zo zoet. (31) Maar ook is waar dat de mensen maar een klein beetje zondigen, terwijl ze toch in het eeuwige leven voor altijd zullen lijden”. (42)
De zondvloed kwam als straf van God vanwege de afgoderij en de sodomitische overspeligen, “vriend met vriend in de anus”. (34). De zondvloed zal de wereld verwoesten, maar ook het geslacht van Noach zal voor een groot deel weer kwaad doen. Voor die generatie zijn de boeken in het handschrift van Henoch belangrijk. God zergt, “Ik zal iemand doen opstaan voor die generatie, die hen de boeken in je handschrift zal laten zien.” (35)

2 Henoch heeft zijn eigen ‘zaligsprekingen’, in hoofdstuk 42. De stijl en inhoud lijken wel wat op Mattheus 5:

Gelukkig is wie de naam van de Heer eert, die altijd voor zijn aangezicht dient, en die zijn giften met vrees organiseert, offergaven van leven, en die in dit leven correct leeft en sterft.
Gelukkig is hij die rechtvaardig oordeelt, niet omwille van betaling maar om het recht…
Gelukkig hij die de weduwe en de wees eerlijk oordeelt, en die iedereen helpt die onrechtmatig is behandeld.
Gelukkig hij die zich van het seculiere pad van deze ijdele wereld afkeert…
Gelukkig hij die goed zaad zaait, want hij zal zevenvoudig oogsten.
Gelukkig hij in wie waarheid is…
Gelukkig op wiens lippen mededogen en in wiens hart zachtheid is.
Gelukkig hij die alle werken van de Heer begrijpt… en Hem verheerlijkt.
Gelukkig wie de naakte kleedt met zijn kleed, en die de hongerige zijn brood geeft
Henoch gaat verder met moreel advies en zegt, uiterst humaan, dat God de mens geschapen heeft, als een kopie van zijn eigen aangezicht. Daarom, als je het aangezicht van een mens beschimpt, dan beschimp je God zelf. Oordeel wacht mensen die zonder aanleiding boos zijn op iemand, en wie anderen beschimpt en in het gezicht spuugt. “Gelukkig is wie zijn hart niet kwaadaardig richt op een ander, maar wie de verachte en veroordeelde helpt, en wie opheft wie zijn verpletterd, en wie mededogen jegens de behoeftigen toont, vanwege de de dag van het oordeel.” (44)

Henoch geeft zijn boeken aan zijn kinderen en gebiedt ze die weer aan latere geslachten te geven, aan eigen familie en alle naties, opdat die God vrezen. (48)

De daden van alle mensen zijn God bekend en op de dag van het grote oordeel zal God ieder oordelen. Daarom moeten gelovigen geen wraak nemen, maar de wraak van God afwachten.(50)

Het is goed om in de morgen, middag en avond in de tempel te bidden. (51)

Henoch heeft weer een set zailgsprekingen, in hoofdstuk 52.
Gelukkig is wie God prijst, en vervloekt wie de arme minacht en kwaadspreekt over zijn buurman.
Gelukkig wie God prijst, vervloekt wie vloekt en blasfemisch spreekt.
Gelukkig wie alle werken van de Heer zegent; vervloekt wie enig schepsel van God minacht.
Gelukkig wie zorgvuldig hard werkt; vervloekt wie jaloers is op een ander en die werk stukmaakt.
Gelukkig is wie de liefde voor vrede doet groeien…
Al deze zaken komen aan de orde op de oordeelsdag.
Denk niet dat je op de voorspraak kunt rekenen van iemand als Henoch - die al bij God is om vergeving van je zonden te krijgen. (53)

Dieren hebben een ziel en zullen in het oordeel de mensen aanklagen die ze niet goed te eten gaven. (58)

Er is geen bekering mogelijk na de dood. Gelukkig is de persoon die in zijn lijden, zijn gaven met geloof voor het aangezicht van de Heer brengt, en die dan offert, en dan vergeving van zonden ontvangt. (62)

Toen Henoch meedeelde dat hij naar God zou worden opgenomen, kwamen zijn zonen en anderen, om hem zegeningen te wensen. “Jij bent degene die de Heer koos boven alle mensen op aarde, en hij wees jou aan om een geschreven verslag te maken van alles wat betreft zijn schepping, zichtbaar en onzichtbaar, en jij bent degene die de zonden van de wereld wegdraagt.” (64) Dit laatste is in tegenstelling met wat we eerder lazen, namelijk dat er geen voorspraak van wie dan ook voor vergeving van zonden is.

Henoch zegt dat als de hele schepping aan haar einde komt, elk mensen in Gods oordeel verschijnt. Dan zal ook de tijd ophouden. De rechtvaardigen gaan dan de Grote Eeuw binnen en die zal eeuwig zijn. Daar zal vermoeidheid noch ziekte of zorg zijn, en geen dag en nacht. Alles wat vergankelijk is zal verdwijnen en het onvergankelijke komt tot stand.(65)

Weer houdt Henoch de lezer zijn moraal voor, in hoofdstuk 66:

“Wandelt, mijn kinderen, in geduld, nederigheid, kwelling, angst, trouw, waarheid, hoop, zwakte, spot, mishandelingen, verleiding, ontbering, naaktheid, en hebt liefde voor elkaar, totdat je deze eeuw van lijden verlaat, zodat je ergenamen wordt van de nooit eindigende eeuw.”

Dan wordt Henocht ten hemel opgenomen. Engelen namen Henoch mee naar de hoogste hemel, “waar de Heer hem ontving en hem voor eeuwig deed staan voor zijn aangezicht.” (67)

God verschijnt dan aan Methusalem, de zoon van Henoch, in een nachtvisioen. Hij krijgt opdracht om names de mensen voor God’s altaar te staan, “en je zult alle dagen van je leven verheerlijkt zijn”. Methusalem liet zich dus door de mensen aankleden en kronen [als Hogepriester] en Methusalem slachtte dieren en offerde die “in de naam van God en in de naam van de mensen.” Toen Methusalem naar het altaar ging was “zijn gezicht stralend als de zon”. Die dag was het volk verheugd “voor het aangezicht van God en voor het aangezicht van Methusalem”. (69)

Methusalem stelde Nir, zijn kleinzoon, aan als zijn opvolger. Diens vrouw was onvruchtbaar en oud, maar werd zwanger hoewel Nir niet met haar had geslapen. Nir geloofde niet dat dit een wonder was, en sprak boos tot haar waarop ze dood neerviel. Toen kwam het kind uit de dode vrouw, en ging naast haar zitten. Het kind was als een drie-jarige. Noach (broer van Nir) en Nir waren onthutst en zagen hoe het kind God prees en hoe hij het teken van het (Hoge)priesterschap op zijn borst droeg en dat was heerlijk in aanblik. Noach en Nir kleedden de jongen als priester aan en gaven hem het heilige broo te eten. Ze noemden de jongen Melchisedek. (71)

Nir was bezorgd omdat hij wist dat de zondvloed ging komen, en vroeg God of zijn zoon Melchisedek dan ook zou omkomen. Maar God beloofde dat Michael hem voor de vloed naar het paradijs zou opnemen. En vanuit het paradijs zal Melchisedek het hoofd van alle priesters in de toekomst zijn. 
“Melchisedek zal het hoofd zijn van de 13 priesters die voorheen bestonden [voor Melchisedek?]. En later, in de laatste generatie,, zal er een andere Melchisedek zijn, de eerste van 12 priesters. En de laatste zal het hoofd zijn van allen, een grote aartspriester, het Woord en de Kracht van God, die wonderen zal doen, grotere en meer heerlijk dan alle vorigen. Hij, Melchisedek, zal priester en koning zijn in de plaats Akhuzan, dat is, in het hart van de aarde waar Adam is geschapen en waar zijn graf zal zijn.” (71)
Nadat Noach de zondvloed zal hebben overleefd, “zal er een andere Melchisedek komen, het hoofd van de priesters die heerst over de mensen, en die de liturgie voor de Heer uitvoert.”

Toen gebeurde het dat Michael kwam om het kind Melchisedek naar het paradijs mee te nemen, en “daar zal hij voor altijd zijn”. Michael vertelde Nir:
“En als de twaalfde generatie komt, na 1070 jaar, wordt in die generatie een rechtvaardige man geboren. [Abraham?] En de Heer zal hem zeggen dat hij moet gaan naar de berg waar de ark van Noach, je broer, is. En hij zal daar een andere Melchisedek vinden, die daar 7 jaar gewoond heeft en die zich verbergt voor afgodendienaars die hem willen doden. Hij zal hem meenemen en hij zal de eerste priester en koning in de stad Salem zijn, in de stijl van Melchisedek, de oorsprong van de priesters.” (72)
Nadat Melchisedek was weggenomen was er geen priester meer onder de mensen en vanaf die tijd was er grote verwarring op aarde. Daarna volgde de zondvloed.